DNI voor dummies


Voorjaar 2006
Roefie Hueting en Peter van Vliet



Meten is weten, roepen economen al jaren in koor als het gaat om de mate van vooruitgang vast te stellen. Groeien moet, het nationaal inkomen (NI) moet omhoog, dan hebben we meer welvaart. Maar er is iets aan de hand met dat cijfer. Het nationaal inkomen meet namelijk alleen wat we met zijn allen in het land produceren. Het veroorzaakte milieuverlies blijft buiten beeld. 

Meten is weten, roepen economen al jaren in koor als het gaat om de mate van vooruitgang vast te stellen. Groeien moet, het nationaal inkomen (NI) moet omhoog, dan hebben we meer welvaart. Maar er is iets aan de hand met dat cijfer. Het nationaal inkomen meet namelijk alleen wat we met zijn allen in het land produceren. De marktprijzen van de geproduceerde goederen zijn gelijk aan de som van de door productiefactoren hieraan toegevoegde waarden. Door deze prijzen parallel te laten lopen met de geproduceerde hoeveelheden indiceert de toeneming van het NI de toeneming van het fysieke productievolume. Groei van het NI is dus productiegroei. En die is om een aantal redenen niet gelijk aan toeneming van de welvaart, de behoeftebevrediging. Eén van die redenen is dat het bij de productie en consumptie veroorzaakte milieuverlies niet in het NI wordt geregistreerd. 

Dat kan als volgt worden verduidelijkt. Voor een economische benadering kan het milieu het best worden gedefinieerd als onze fysieke omgeving, waarvan we afhankelijk zijn in al ons doen en laten. Deze heeft een groot aantal gebruiksmogelijkheden, die we milieufuncties noemen of kortweg functies. Enkele voorbeelden van milieufuncties zijn: 'lucht voor het fysiologisch functioneren van mens, plant en dier (ademen)', 'drinkwater', 'water voor het beregenen van landbouwgewassen', 'bodem voor het telen van gewassen', 'water voor het herbergen van vissoorten', 'ruimte voor het herbergen van natuurlijke ecosystemen (biodiversiteit)', 'ruimte voor de bouw van huizen en de aanleg van wegen', 'bossen voor de regulatie van de waterhuishouding', 'wél en niet vernieuwbare grondstoffen met alle mogelijke functies', 'life support systems die functioneren als regulering van de condities waaronder leven op aarde mogelijk is, zoals de kringlopen van water, koolstof en nutriënten' en 'lucht, water en bodem als medium voor het zich te ontdoen van afval'. 

Zolang de milieufuncties onbeperkt beschikbaar zijn is menselijk vernuft c.q. technologie c.q. productiviteitsverhoging de enige belemmering voor het opvoeren van de productie voor steeds meer mensen, dus voor de groei van het NI. Maar zodra door overmatig gebruik een milieufunctie uitgeput raakt of ten koste gaat van andere functies of dat in de toekomst dreigt te doen, komt er een tweede belemmering voor de groei. Zo zijn door overmatig gebruik van de functie 'water voor het herbergen van vissoorten' reeds een aantal soorten uitgestorven terwijl andere soorten, waaronder de kabeljauw, in hun voortbestaan worden bedreigd. Overmatig gebruik van de functie 'stortplaats van afval' gaat ten koste van veel voor de mens onmisbare functies zoals 'lucht om te ademen' en 'drinkwater'. Een bijzonder geval van overmatig gebruik van de functie 'stortplaats van afval' is de uitstoot van broeikassen die de aarde opwarmen hetgeen velerlei bedreigingen inhoudt voor de toekomstige generaties die zich deels nu al manifesteren in de vorm van droogte en overstromingen. Een bedreiging vormt ook de sterke verhoging van het tempo waarin planten- en diersoorten uitsterven. Het kappen van bossen, het kanaliseren van rivieren en het verharden van de bodem voor wegen en huizenbouw verstoort de functie 'regulering van de waterhuishouding' met overstromingen als gevolg. Grondstoffen, waaronder energiedragers, met hun vele functies voor de mens, dreigen uitgeput te raken. 

Niet alleen de nu al optredende milieuverliezen maar ook het met grote waarschijnlijkheid in de toekomst optredende milieuverlies heeft een negatief effect op onze behoeftebevrediging, onze welvaart. Want de meeste mensen wensen een leefbare aarde voor hun kinderen en kindskinderen met tenminste dezelfde mogelijkheden om in hun behoeften te voorzien en verduistering van het vooruitzicht hierop vermindert hun welvaart. Veel mensen vinden ook het rekenen op toekomstige technologische oplossingen voor al deze problemen gelijk staan aan gokken met als inzet de levensomstandigheden van toekomstige generaties. Dit is in strijd met het voorzorgsbeginsel dat de kern vormt van het begrip 'duurzaamheid'. 

Verlies van de beschikbaarheid van milieufuncties blijft, zoals gezegd, buiten de berekening van het NI. De verliezen veroorzaken bovendien een overschatting van de groei van het NI. Want allerlei technische maatregelen voor het terugwinnen van milieufuncties, zoals het verminderen van emissies door bijvoorbeeld drieweg katalysatoren, worden geboekt als bijdrage aan het NI in plaats van als kosten van productie en consumptie. Hetzelfde geldt voor compensatie van het verlies van milieufuncties, zoals het verhogen van dijken tegen overstromingen als gevolg van verlies van de functie 'regulering van de waterhuishouding'. Zodoende worden deze activiteiten, die als een rood signaal zouden moeten dienen voor politici en publiek, bij de berekening van het NI veranderd in een groen signaal. Decennia lange pogingen door Hueting op het CBS om op het bestaan van deze zogenoemde asymmetrische boekingen te wijzen in een begeleidende tekst bij de NI publicaties hebben geen resultaat opgeleverd. 

Gezien het al optredende en het dreigende toekomstige verlies van voor de mens onmisbare milieufuncties is het huidige productieniveau niet duurzaam. De vraag ligt voor de hand wat dan wel duurzaam is. Het antwoord wordt gegeven door de uitkomsten van de raming van het duurzaam nationaal inkomen (DNI). Dat is het productieniveau dat bij de technologie in het onderzoeksjaar tot in lengte van dagen kan worden volgehouden met behoud van de vitale milieufuncties en daarom duurzaam is. Dat niveau kan worden bereikt door (1) toepassing van alle in het onderzoeksjaar beschikbare milieutechnologie, waaronder de ontwikkeling en toepassing van alternatieven voor niet vernieuwbare grondstoffen (zoals zonne-energie voor fossiele brandstoffen), (2) verschuivingen naar minder milieubelastende activiteiten en (3) verlaging van de omvang van de bevolking. 

Verschuivingen naar milieuvriendelijker activiteiten vinden plaats doordat vervuilende producten duurder worden, deels als gevolg van de kosten van technologische maatregelen, deels als gevolg van heffingen. Per milieuprobleem worden kostencurven gemaakt waarbij de milieubesparende maatregelen worden gerangschikt naar oplopende kosten per eenheid vermeden milieubelasting. Deze gegevens vormen de invoer in een economisch model waarin schattingen worden gemaakt van de reacties van consumenten en producenten op de veranderende prijsverhoudingen: schone producten worden goedkoper ten opzichte van vervuilende en omgekeerd. 

Deze exercitie is voor Nederland uitgevoerd voor de jaren 1990, 1995 en 2000 door een samenwerkingsverband tussen het CBS, het RIVM en het Instituut voor Milieuvraagstukken (IVM). Het DNI blijkt rond vijftig procent lager te liggen dan het NI. Ook blijkt in die periode de afstand tussen DNI en NI toe te nemen. Dat komt doordat in de periode 1990-2000 het effect van vermindering van de milieubelasting door de groei van de milieutechnologie kleiner is geweest dan het effect van de verhoging van de milieubelasting als gevolg van de groei van het NI. Een raming met veel eenvoudiger middelen door Tinbergen en Hueting van het duurzaam wereldinkomen voor de Rio conferentie van 1992 komt eveneens uit op rond vijftig procent van het voor dat jaar berekende actuele wereldinkomen. 

De ramingen kennen om verschillende redenen grote onzekerheidsmarges; daarom moet op de uitkomsten een zogenoemde gevoeligheidsanalyse worden toegepast. Niettemin kunnen uit de uitkomsten twee conclusies worden getrokken. Ten eerste: de afstand tussen het huidige en het duurzame productieniveau is groot. Ten tweede: willen we de afstand tot milieuduurzaamheid verkleinen, dan moet aan de hierboven genoemde maatregelen hogere prioriteit worden gegeven dan aan groei van de productie zoals berekend in het NI. Dat geldt uiteraard wereldwijd. Want de invloed van Nederland op de mondiale milieuproblemen zoals het broeikaseffect, die de meest ernstige zijn, is niet groot en bovendien is de Nederlandse economie met zijn hoge invoer en uitvoer nauw verbonden met de rest van de wereld. 

Het is daarom bijzonder jammer dat alle subsidies die aan de Foundation for research on Sustainable National Income (FSNI) in het vooruitzicht waren gesteld zijn geschrapt. Deze subsidies zijn nodig voor verdere uitbouw van de DNI theorie voor de specifieke milieuproblemen in ontwikkelingslanden en voor DNI ramingen in andere landen.